Logo

 

sdssdd
REPORTAGES


Indonesië India
Cambodja


palmolie


palmolie-cu






Indonesië moet nog hard werken aan het milieu. De ontbossing gaat gestaag door. De landverschuivingen en overstromingen spreken boekdelen. De exploitatie van natuurlijke hulpbronnen is nog altijd een belangrijke bron van economische groei. Indonesië hoopt dat de grote vervuilers een handje helpen om het duurzame bosbeheer te betalen.


Millenniumdoelen
Indonesië gaat zeker niet alle MDGs halen, al boekt het op sommige terreinen grote voortgang. Blijft staan dat er achter het nationale gemiddelde enorme regionale verschillen schuil gaan. Papoea en andere delen van Oost Indonesië scoren opvallend veel slechter dan Jakarta en Java.

Armoede blijft een groot probleem. Indonesië telt nu zelfs iets meer armen dan in 1990, al is het percentage de laatste jaren alweer gedaald. Maar 16 procent van de bevolking zit nog onder de armoedegrens (2100 kcal=$1,6 p/d), terwijl het doel 7,5 procent is. Dat scheelt zo’n 20 miljoen mensen.

Onderwijs doet het goed. Ruim 95 procent van de kinderen gaat naar de lagere school. Maar Indonesië kampt nog wel met de doorstroom naar de middelbare school. Die schommelt nu rond de 76 procent.

Kindersterfte is redelijk onder controle, maar er sterven nog veel te veel vrouwen op het kraambed, omdat ze geen of te laat professionele hulp krijgen. De gezondheidszorg laat het ook afweten als het om HIV/Aids en andere overdraagbare ziekten gaat zoals malaria.


Ontwikkelingssamenwerking
Indonesië ontvangt de meeste ontwikkelingshulp, dit jaar zo’n 120 miljoen euro. Dat geld wordt vooral geïnvesteerd in onderwijs (€ 35 m), goed bestuur (€ 18,5 m), water en sanitatie (€20 m) en klimaat en biodiversiteit (€19 m).
De grootschalige bilaterale projecten worden uitgevoerd en gecontroleerd door de gevestigde multilaterale organisaties zoals de Wereldbank, Asian Development Bank, Unicef, IOM en ILO.
Het Indonesische onderwijsbudget financiert de operationele kosten voor het basisonderwijs. Nederland helpt de schoolcomités versterken die de fondsen moeten beheren en een cruciale rol spelen in het verbeteren van toegang tot (gratis) onderwijs.
Het klimaatbudget financiert diverse onderzoeken, waaronder een ‘lowgrowth economy’ Wereldbank studie. Daarin wordt bekeken hoe Indonesië de emissie uitstoot kan verminderen zonder dat de economische groei aan te tasten. Tegelijkertijd gaat men met biogasinstallaties  en micro-hydro projecten aan de slag om ruim honderdduizend mensen toegang te bieden tot hernieuwbare energie.
UNDP beheert een apart fonds voor Papoea om de regionale ontwikkelingsproblemen aan te pakken. Het gaat vooral om goed bestuur en regionale planning, met de nadruk op het verbeteren van onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur.


 

Indonesië schippert tussen geld verdienen en milieu beschermen
De lange weg naar duurzame palmolie


Voor Indonesië is de palmolieindustrie een probaat middel tegen armoede. Bij Europese beleidsmakers geeft het klimaat de doorslag: zij willen alleen duurzame palmolie als bakolie en biobrandstof. De palmolieproducenten zijn naarstig op zoek naar de gulden middenweg. Kleine boeren willen meewerken, maar hebben wel hulp nodig.

Vroeger deden ze het allemaal. Even een fikkie stoken en de hele oliepalmkavel was in een mum van tijd schoongebrand. Dat was wel zo makkelijk, erkent de 41-jarige boer Setiono. “Maar het is slecht voor het milieu met al de broeikasgassen die daarbij de lucht ingaan.” De oliepalmboer uit het plantagegebied bij Pekanbaru in Sumatra heeft zijn les geleerd. Na de nodige trainingen over milieuvriendelijke en duurzame palmolieproductie laat Setiono het gras en onkruid ommaaien. Zijn 410 leden tellende dorpscoöperatie heeft twee machines gekregen om de lege oliepalmvruchten en ander organisch afval tot compost te verwerken. “Dat is prima mest en goedkoper dan kunstmest.”

Echte duurzame palmolie produceren lukt nog niet. De boeren kunnen nog niet helemaal zonder chemische inputs en pesticiden. Maar er wordt wel hard aan gewerkt, verzekert Setiono, die tevens voorzitter is van de oliepalmboerenbond Apeks met 63.000 leden. De boerenleiders begrijpen dat ze het slechte imago van hun oliepalmplantages moeten verbeteren, willen ze in toekomst hun product op de Europese markt goed kunnen verkopen. Milieuorganisaties klagen al jaren dat de expansie van de palmoliesector, gevoed door de Europese vraag naar biobrandstoffen, onherstelbare schade aanricht aan het tropische bossen en de biodiversiteit in Indonesië. “Wij willen de zaak wel rechtzetten en duurzame palmolie produceren”, stelt Setiono. “Wij boeren zijn niet fout of slecht. Wij hebben die bossen niet vernield. Ze waren al gekapt en verwoest toen wij hier onze oliepalm begonnen te planten.”

Geslaagde plantagehouder
Setiono verhuisde eind 1989 van het overvolle eiland Java naar Sumatra. Samen met duizenden andere zogenaamde ‘transmigranten’ families (mensen die via speciale overheidsprogramma’s van Java naar een ander eiland migreerden). Hij kreeg een lapje grond van 2 hectare en een houten huisje in het afgelegen plantagegebied van de staatsplantage Nusantara II in Riau. Deze plantage werkte op basis van het in Indonesië veelvuldig gehanteerde principe van kern-plasma partnerschap. Het bedrijf (kern) zet de plantage op en bouwt de fabriek en traint de boeren (plasma) die met hulp van de overheid 80 procent van de plantagegrond bezitten. De boeren betalen de startkosten op termijn terug via verplichte oogstleveranties aan de bedrijfsfabriek. “In het begin was het wel afzien, want toen kregen we maar 100 roepia per kilo geoogste vrucht.” Veel families konden daar niet van rondkomen en haakten af. De volhouders konden tijdens de financiële crisis in 1997 hun bonus incasseren dankzij de hoge exportprijzen. Terwijl de rest van het land krom lag, genoot de plantagesector een economische groei van 200 procent. “Van de maandopbrengst van een kavel (2 ha) kon je al een brommer kopen. Of zelf een stuk bos openen om meer oliepalmen te planten.” Voor Setiono betekende het de omslag van een armzalig transmigrant tot geslaagde plantagehouder met 20 hectare oliepalm, een auto en een maandinkomen van 1500 euro.

Beter bestaan
Met de stijgende palmolieprijzen zijn talloze berghellingen en vlaktes, rubbertuinen en rijstvelden vol geplant met oliepalm. Indonesië is in twintig jaar tijd uitgegroeid tot de grootste palmolieproducent ter wereld met bijna 7 miljoen hectare plantages. De overheid is trots op de voortvarende ontwikkeling van de palmoliesector, die vijf procent van het Bruto Nationaal Product inbrengt met een export ter waarde van 7,8 miljard dollar. “Het is een probaat middel tegen armoede”, stelt Rosediana Suharto, de directeur van het Indonesische Palm Oil Board (IPOB), de belangenorganisatie van palmolieproducenten. “Vijf miljoen families hebben nu een beter bestaan.” Het kern-plasma partnerschap tussen grote bedrijven en kleine boeren is de sleutel tot het succes, aldus Rosediana. De kleine perceelhouders bezitten samen 2,8 miljoen hectare oliepalm, bijna net zoveel als de grote bedrijven. In buurland Maleisië domineren de grote plantages.

Indonesië telt honderdduizenden Setiono’s in Sumatra, Kalimantan en Papoea. Maar weinigen hebben zo’n sterke coöperatie als Setiono, weet Asril Darusamin. Als voorzitter van de kleine perceelhouderswerkgroep van de Ronde Tafel voor Duurzame Palmolie (RSPO) loopt hij daar voortdurend tegenaan. Boerencoöperaties opereren in praktijk vaak als een verlengstuk van het plantagebedrijf. In de beginjaren leveren ze regelmatig kunstmest en pesticide en geven ze voorlichting over de kwaliteit van grond en zaaigoed. Zodra de boeren de schulden hebben afbetaald laten ze het afweten, stelt de Sumatraanse ontwikkelingsorganisatie Setara . De vrachtauto’s met net geoogste vruchten van de plasmaboeren staan uren voor de fabriekspoort te wachten, wat ten koste gaat van de kwaliteit en de prijs. Als boeren hun oogst elders willen slijten stuiten ze op verzet en worden ze soms zelfs beschuldigd van ‘diefstal’. Tegelijkertijd worden ze geconfronteerd met inheemse bevolkingsgroepen die claimen dat de plantagegrond volgens traditioneel recht hun eigendom is. “Zonder goede organisatie krijgen de boeren nooit een duurzaamheidscertificaat en verliezen ze toegang tot de afzetmarkt.” De RSPO moet dat voorkomen. De RSPO helpt druk uit te oefenenop bedrijven om de sociale conflicten op te lossen. Het platform dateert uit 2003.

DuurzaamheidsCriteria
Geconfronteerd met een vloedstroom aan kritiek besloten Europese leveranciers, Indonesische en Maleisische palmoliebedrijven samen met enkele milieuorganisaties de mogelijkheden tot duurzame productie van palmolie te bespreken. Dat resulteerde in een hele lijst van ecologische, sociale en economische criteria. Behalve bescherming van natuurbossen en biodiversiteit en het tegengaan van vervuiling, gaat het ook om behoud van voedselzekerheid, respect voor traditionele grondrechten, transparante verdragen en steun voor plasmaboeren en steun aan plasmaboeren en arbeiders. De criteria zijn toegespitst op de grote plantagebedrijven. “Maar zonder boeren gaat het niet”, benadrukt Asril. Daarom krigjen ook de boeren training over de duurzaamheidscriteria. “Dat is een complexe materie, zeker voor boeren met alleen een lagere-schoolopleiding,” weet Asril uit ervaring.  

Gejuich en boegeroep
De eerste lading gecertificeerde duurzame palmolie van United Plantations  is afgelopen november met gejuich en boegeroep in Rotterdam verwelkomd. Het Wereldnatuurfonds en Oxfam vieren het als een eerste belangrijke stap. Volgens Greenpeace is het een “greenwash”: United Plantations maakt goede sier met haar gecertificeerde plantage in Maleisië, terwijl ze in Kalimantan ongestoord een beschermd bos omkapt.

“In plaats van blij te zijn met het resultaat gaan de ngo’s alleen maar harder roepen,” reageert Rosediana van de belangenorganisaties van palmolieproducenten IPOB verbolgen. “En de Europese overheden werken ons ook tegen.” De Indonesische palmolieproducenten hadden gehoopt de critici de mond te snoeren met het accepteren van de RSPO criteria voor duurzame palmolie. Ondanks hun inspanningen dreigen ze nu toch geen toegang te krijgen tot de EU bio-brandstofmarkt. In navolging van de Nederlandse milieu minister Cramer besloot de EU de criteria voor biobrandstof te verscherpen en alleen biomassa te propageren die een forse emissiebesparing opleveren. In september kregen de palmolieproducenten te horen dat palmolie slechts een CO2-besparing van 32 procent oplevert terwijl dat minimaal 45 procent moet zijn. “Waar is het wetenschappelijke bewijs?” vraagt Rosediana van IPOB. Indonesische producenten willen de Europese afzetmarkt niet kwijtraken, ook al levert het beduidend meer palmolie aan China en India. Daarom heeft Rosediana het internationale onderzoeksinstituut ICRAF ingeschakeld om in twee verschillende plantages de emissie-uitstoot van het hele productieproces te berekenen.

“Een goed initiatief”, vindt Ben Zech, de milieudeskundige van de Nederlandse ambassade in Jakarta. Nederland gaat een vervolgonderzoek van ICRAF financieren om de discussie over de duurzaamheidcriteria te versterken. ICRAF wil het onderzoek uitbreiden tot negen plantages in Sumatra, Kalimantan en Papoea, waarbij zowel goede, matige als slechte voorbeelden worden doorgelicht, inclusief plantages op veengronden. Op verzoek van Nederland kijken ze niet alleen naar de ecologische aspecten, maar ook naar werkgelegenheid, het inkomsten-kostenplaatje voor boeren, ontwikkeling van infrasturktuur en potentiële land- en migratieconflicten. Dat sluit goed aan bij het duurzaamheidsbeleid van minister Koenders dat een betere samenhang tussen milieu en armoedebestrijding nastreeft, aldus Zech. “We willen weten hoe we de kleine plantagehouders kunnen steunen, want voor hen is het relatief duur om duurzaam te produceren.”

Balans
Al het milieubewustzijn ten spijt is en blijft  de eerste prioriteit van Indonesië toch economische groei en armoedebestrijding. Toch is men wel degelijk serieus bezig met het verduurzamen van de palmolieindustrie, vindt Ben Zech. De minister van Landbouw heeft een verbod uitgevaardigd om nieuwe palmolieplantages te openen op veengronden, nu is aangetoond dat daarbij een immense hoeveelheid CO2  vrijkomt. Ook ondersteunt de regering de verdere implementatie van de RSPO criteria als richtlijn voor de plantagesector. Met onderzoek en technische assistentie probeert Nederland die initiatieven te versterken, bijvoorbeeld pilotprojecten voor kleine perceelhouders. Die aanpak heeft ook haar vruchten afgeworpen bij het steunen van een beheerplan voor een gedegradeerd veenbosgebied van een miljoen hectare in Kalimantan.

Daarbij lieten milieuorganisaties zien hoe de lokale bevolking ook een boterham kan verdienen aan bosbeheer. Daarop voortbouwend gaat de Nederlandse ambassade nu experts inschakelen om soortgelijke plannen te maken voor de duurzame ontwikkeling van laaglandgebieden in Papoea, Sumatra en Oost Kalimantan. “We moeten wel realistisch blijven,’ stelt Ben Zech. Nederland is maar een kleine investeerder vergeleken bij China en Saoedi Arabië, maar met zijn technische expertise biedt Nederland de betrokken beleidsmakers tenminste gedegen kennis van economische ontwikkelingen, armoedebestrijding en klimaatbeheer. Dat geldt ook voor het verduurzamen van de Indonesische palmolieproductie. “Het gaat erom de juiste balans te vinden.”


Hilde Janssen
Internationale Samenwerking - februari 2009


top