sdssdd
REPORTAGES
Indonesië
India
Cambodja
Sudirman Arief (55) buurthoofd Surien, Meuraxa, Banda Aceh.
Verloor vrouw en vijf kinderen. Ontfermde zich over de overlevenden in zijn dorp, coördinator vluchtelingen-kamp, verantwoordelijk voor logistiek zowel in kamp als later voor netwerk van 23 dorpen, nu voortrekkersrol in de wederopbouw.
Rukiah (45) boerin, Lamklaat, Darussalam. Bood maandenlang onderdak en eten aan meer dan zestig dakloze familieleden, waarvan er nog steeds acht bij haar in huis wonen, waaronder vijf broers tussen 4 en 25 jaar die beide ouders hebben verloren.
Jamila (40) bakso verkoopster, Ulee Pata, Jaya Baru, Banda Aceh. Verloor man en twee kinderen. Keerde na een maand als eerste vrouw terug naar haar verwoeste dorp met haar 3 kinderen, waar ze tot vorige maand een gaarkeuken runde voor haar dorpsgenoten, actief betrokken bij wederopbouwproces.
Said Iskandar (26), partijlid PKS en privéleraar Engels en Indonesisch, Darusallam. Coördinator vluchtelingen-kamp moskee, regelde lijkopruiming en logistiek. Kreeg na 14 dagen leiding over hulpadminstratie PKS kantoor en is nu als secretaris van humanitair netwerk van PKS nog steeds actief bij hulp aan weeshuizen en wederopbouw van moskeeën.
Farida (30+) mensenrechtenactiviste, Sigli, Pidie. Tufte dagenlang in haar eentje door Banda Aceh op zoek naar familie, met een stapel kranten om blote lijken te bedekken, organiseerde pendeldiensten naar Sigli en coördineerde daar vervolgens noodhulp. Bouwt nu als directeur van lokale hulporganisatie huizen in twee dorpen met hulp van buitenlandse donor.
|
|
Vergeten verhalen: Lokale helden van de tsunami
Iedereen schoot te hulp
Bijna een jaar geleden trof de tsunami Zuidoost-Azie. Hilde Janssen ging terug naar een van de zwaarst getroffen gebieden: Atjeh. Ze sprak met de overlevenden die meteen na de vloedgolf, ver weg van spotlights en microfoons, bergen werk verzetten, en die nu een nieuw bestaan proberen op te bouwen. Buitenlands geld blijkt daarbij soms averechts te werken.
'Udeep Beusaree' staat er op zijn T-shirt. 'Samen leven' zegt de tekst, met daarnaast drie tekeningen van modelhuizen op palen. Die zijn gezamenlijk ontworpen door architecten uit Jakarta en bewoners uit het Meuraxa-subdistrict bij de hoofdstad Banda Atjeh, verklaart Sudirman Arief (55) trots. In de maanden na de tsunami, die in december 2004 ook Atjeh zwaar trof, ontfermde hij zich over de voedselvoorziening, eerst in het vluchtelingenkamp en later in de zelfgebouwde barakken. Nu steekt hij al zijn energie in de wederopbouw. De houten paalwoningen zijn bestemd voor de mensen die dichtbij zee wonen. Sudirman zelf krijgt een stenen huis op de grond. Zijn dorp Surien ligt ruim drie kilometer landinwaarts. Toch werd het helemaal weggespoeld door de tsunami.
Sudirman zag het gebeuren. Hij kwam net terug van de markt, gealarmeerd door de forse aardbeving. Hij was bijna thuis toen de immense muur van zwart water zijn huis optilde en zijn vrouw en vijf kinderen meesleurde. 'Toen de vloedgolf mij bereikte, heb ik gewoon mijn ogen dichtgedaan. Voor mij hoefde het niet meer. Maar een eindje verderop, bij het tweeverdiepingen-huis van de dokter, hebben ze me bewusteloos uit het water geplukt. Ze hebben mijn leven gered. Dat schept verplichtingen. Ik heb geen gezin meer, maar wel een dorpsgemeenschap waar ik verantwoordelijk voor ben.'
Met Sudirman zijn honderden mensen uit het water gehaald door buurtgenoten die zelf een veilig heenkomen hadden gezocht op daken van huizen en moskeeën en in bomen.Toen de zee zich eindelijk terugtrok, begon de panische zoektocht naar familieleden en buren: naar de overlevenden en de doden. Sudirman heeft niemand meer gevonden. In zijn dorp verdwenen zestienhonderd van de negentienhonderd inwoners. Slechts vier lijken konden worden geborgen. De anderen zijn door de terugtrekkende golven meegenomen naar zee.
De hele westkust trof hetzelfde lot. Van Meulaboh tot voorbij Banda worden nog ruim 35.000 mensen vermist. Verder landinwaarts lagen de straten en velden bezaaid met lijken. Het duurde weken om de 131.000 doden te bergen. In de vissersdorpen bij Lhokseumawe hadden ze hun doden al begraven toen ik daar in december op de derde dag na de ramp arriveerde. Maar in Banda Atjeh zag ik nog dagenlang families verbeten met blote handen tussen de puinhopen naar hun dierbaren zoeken.
Rondreizend door de getroffen gebieden van Lhokseumawe tot Banda Atjeh en Meulaboh maakte ik een portrettenserie van deze helden van het eerste uur. Maar de westerse media hadden zoveel andere verhalen te vertellen. De westerse wereld werd ook overspoeld door de tsunami: die had zijn eigen Europese slachtoffers, zijn eigen helden, zijn eigen hulpacties.
Zakken rijst uit de moskee
Said Iskandar (26) vluchtte met duizenden anderen naar de moskee bij de universiteitscampus in Darussalam. Dezelfde dag begonnen ze al lijken te bergen. Als actief lid van de moslimpartij PKS nam hij de leiding over de groep jongeren uit zijn dorp. Het ging allemaal bijna vanzelf. De vluchtelingen in de moskee organiseerden zich per dorp en per faculteit, ieder met hun eigen leiders. Sommigen gingen terug om de schade te inventariseren en familie te zoeken, anderen zorgden ervoor dat de lijken in de moskee werden opgebaard, of ontfermden zich over de gewonden. Het eten kwam pas een dag later aan de orde, tijdens een vergadering met dorpshoofden, studentenleiders en partijgenoten. Een comité kreeg de taak de logistiek te organiseren en eerlijk te verdelen. Said werd aangewezen als algemeen coördinator. 'Gelukkig had de moskee een aantal zakken rijst voor de armen liggen.' De lokale politiepost deelde haar voorraad en omringende bewoners zorgden voor wat aanvulling. 'De derde dag kwamen de eerste voedseltransporten van de PKS binnen.'
Op het erf van Rukiah uit Lamklaat verrees een tentenkamp, terwijl buiten op houtvuur pannen rijst stonden te pruttelen voor zestig gevluchte verwanten. 'We hadden net geoogst, dus rijst genoeg om de eerste weken te overbruggen. En de buren kwamen spontaan met eieren, suiker, thee en kleren aanzetten.'
De eerste dagen na de tsunami was de Atjeese bevolking op zichzelf aangewezen. Het elektriciteitsnetwerk en de telefoon lagen plat. De wegen in de getroffen kustgebieden waren verdwenen onder een laag modder, brokstukken puin en autowrakken. Sommige bruggen en stukken weg bleken weggeslagen. Aan de zwaar getroffen westkust waren hele districten afgesloten van de buitenwereld. Duizenden leefden dagenlang op kokoswater en bananen. Aan de rand van het rampgebied in het oostelijke Lhokseumawe kwam de hulp sneller op gang.
Extra studiepunten voor helpers
De eerste televisiebeelden en krantenberichten misten hun uitwerking niet. De Indonesische media lanceerden een hulpoffensief. Elke tv-zender en radiostation en iedere krant opende zijn eigen tsunamirekening. Overal werden inzamelacties gestart: door bedrijven, politieke partijen, niet-gouvernementele organisaties, scholen en religieuze groeperingen. Behalve voedsel, water, medicijnen, tenten en kleding stuurden zij ook duizenden vrijwilligers naar Atjeh. Sommigen universiteiten stimuleerden studenten met extra studiepunten om hun handen uit de mouwen te steken.
'Ineens hadden we twee verdiepingen vol vrijwilligers', vertelt studentenactiviste Risma uit Banda Atjeh. Elke vierkante meter van het winkel van haar studentenorganisatie PCC was in gebruik. De geborduurde tassen die nu weer op de schappen staan, werden tijdelijk opgeborgen om ruimte te maken voor kantoor, hulpgoederenopslag, gaarkeuken en tientallen vrijwilligers. 'De eerste dag was ik de enige en een week later waren vijftig mensen uit Medan aan de slag.'
Na de tsunami werd rechtenstudente Risma zelf uit haar kosthuis in Banda Atjeh gedreven door waarschuwend geroep. Ze bleef het water voor en bereikte veilig de gesloten PCC-winkel. Onderweg trof ze in gedachten al voorbereidingen voor noodhulp en opvang voor een 'gewone' overstroming. De stad had al eerder blank gestaan. Zelfs toen omwonenden de eerste lijken uit de rivier visten, drong het nog niet door hoe erg het was. Ze dacht nog even dat de lijken slachtoffers waren van een schietincident. Met een verbandtrommel uit een nabijgelegen apotheek ging Risma op zoek naar gewonden en collega-activisten. Rondlopend realiseerde ze zich dat haar verband en pleisters weinig uitkomst boden. Ze dirigeerde ronddolende mensen naar het huis van een vriendin dat als opvangcentrum fungeerde en sloeg een kleine voorraad eten in. Risma kocht van haar laatste geld enkele schriften en pennen en begon de namen van vermisten, contactadressen en telefoonnummers te noteren. Na een week hingen er waslijsten vol vermisten op de parkeerplaats bij de PCC winkel. De tweede week verscheen er een computer om de data systematisch in te voeren en uit te wisselen. Risma bestierde het datacentrum voor vermisten. Teruggekeerde collega's coördineerden het werk van de vrijwilligers: de boeren, vissers en studenten die door bevriende clubs uit Medan werden gestuurd. Voorzien van handschoenen en laarzen hielpen zij lijken bergen.
Uitdijend hulpnetwerk
Overal in Banda Atjeh en daarbuiten verrezen hulpposten van lokale ngo's, politieke partijen en tv-zenders. Iedereen kreeg goederen en vrijwilligers toegestuurd via een steeds verder uitdijend netwerk: van Atjeh naar Medan en Noord-Sumatra, naar Jakarta en de rest van Indonesië tot internationale contacten. De islamitische PKS-partij van Said Iskandar voedde dagelijks tienduizenden vluchtelingen en had binnen een week bijna continu duizend vrijwilligers in het veld: dokters en verplegers, ingenieurs, waterbouwkundigen, managers, chauffeurs en klusjesmannen.
'Alle hulp is welkom,' verkondigde de Indonesische president Yudhoyono de tweede dag na de ramp. Hij opende de deuren voor buitenlandse hulpacties in het zwaar geteisterde Atjeh. Dat was hard nodig, gezien de omvang van de ramp, benadrukken alle betrokken lokale organisaties. De extra ingevlogen helikopters waren onmisbaar voor de distributie van voedselhulp voor de westkust die over land nauwelijks meer bereikbaar was. Noodziekenhuizen, medische expertise en watervoorzieningen idem dito.
De bevolking reageerde enthousiast. De tsunami maakte een einde aan de tweejarige noodtoestand vanwege het gewapende conflict tussen de Vrij Atjeh-rebellen en het leger. De bevolking onthaalde de buitenlanders als hun bevrijders. De overvliegende helikopters, de voorbijzoevende jeeps en volgeladen vrachtauto's en de flitsende oranje overalls versterkten hun verwachtingen. De Indonesische soldaten konden alleen knarsetandend toekijken. Hun leger van lijkenruimers kon hun negatieve imago van militair geweld niet oppoetsen. 'Laat de wereld onze ellende zien', dicteerden de Atjeërs mij telkens weer. 'Wij willen directe hulp, want je weet hoe corrupt onze overheid is.'
De internationale organisaties hadden binnen een week de voedselvoorziening van de grote kampen overgenomen. Lokale hulpverleners concentreerden zich op de vergeten vluchtelingen die bij hun familie waren ingetrokken. Honderdduizenden daklozen zochten een tijdelijk onderkomen bij familie in de kampongs buiten het rampgebied. De gastfamilies hadden ook dringend hulp nodig. Rukiah's kinderen deden elke dag de ronde langs de hulpposten. In het begin kregen ze nul op rekest omdat hun 'kamp' niet geregistreerd was of omdat ze geen brief van het wijkhoofd konden overleggen. Uiteindelijk wisten ze met een bordje 'vluchtelingenkamp' aan de hoofdstraat de aandacht van de PKS te trekken.
Rap Engels
Elk vluchtelingenkamp en iedere hulppost registreerde keurig alle data: aantal, leeftijd en geslacht van vluchtelingen alsmede ontvangen hulp en hulpbehoefte. Aan informatie geen gebrek, maar aan coördinatie des te meer. Ngo-netwerken deden wel serieuze pogingen om de veelheid aan data te rangschikken in een werkbaar overzicht. Internationale hulpverleners schoven iedere avond rond de vergadertafel bij het VN kamp. Overleg tussen beide groepen was er nauwelijks, samenwerking nog minder. Lokale hulpverleners konden het rappe Engels nauwelijks bijbenen. Maar de ervaren internationale professionals leken ook geen behoefte te hebben aan advies: zij hielden vast aan hun 'wereldwijd beproefde' aanpak.
'Wij laten ons niet beïnvloeden door de buitenlandse hulpverlening. Wij gaan gewoon onze eigen gang. Dat hadden we onderling afgesproken.' Risma en collega-activisten uit Banda Atjeh zagen de bui al hangen. Met de intocht van de buitenlandse hulporganisaties schoten de huurprijzen van kantoren en auto's omhoog. 'Daar zouden we niet aan meedoen', vertelt Risma, 'want zo jaag je de lokale bevolking op kosten of erger nog uit hun huurhuis.' Maar veel lokale organisaties moesten toch snel een nieuwe kantoor hebben. En de donororganisaties wilden de extra kosten wel betalen. 'Zo'n ontwikkeling hou je niet tegen', weet Risma nu. De vraag bepaalt het aanbod. Die les hebben de lokale activisten inmiddels geleerd. Tientallen hebben de kans aangegrepen en werken nu voor een buitenlandse donor of een internationale organisatie. Hun voornemen om zo een weg te banen voor capaciteitsopbouw en inspraak van lokale organisaties loopt vast in procedures.
'Die internationale organisaties zijn vaak net zo bureaucratisch en traag als onze eigen overheid', constateert Said droogjes. Sinds hij eind januari voor de PKS tot secretaris van humanitaire netwerk KKIA is benoemd, merkt hij hoeveel vergaderingen en rapportages het kost om een voorstel het opknappen van een weeshuis of moskee goedgekeurd te krijgen. Bij de VN-clubs hoefde je het eerste halfjaar niet aan te kloppen met een huizenproject. In afwachting van de planningsblauwdruk van de overheid, wilden ze alleen ver buiten de kust noodbarakken bouwen, terwijl vluchtelingen liefst direct op de oude plek wilden wonen. 'Of ze schenken je ongevraagd spullen waar je niks aan hebt. Zoals die kleine plastic kano's van de Kuweiti, waarmee geen visser de zee op durft.'
Iedereen kan wel een paar voorbeelden van goedbedoelde maar overbodige of onbruikbare hulp opnoemen. Ladingen melkpoeder voor zwangere vrouwen voor dorpen waar alleen mannen de ramp hebben overleefd. Bloesjes met korte mouwen en minirokken voor moslimvrouwen die gewend zijn om hun lichaam kuis te bedekken. Bijbels in plaats van gebedsmatjes en hoofddoeken. Luxe babybillendoekjes die zo lekker ruiken dat moeders ze netjes bewaren.
Burenhulp
'Culturele genocide, karaktermoord.' Risma is onverbiddelijk in haar kritiek op het geld voor werk-programma dat de buitenlandse hulporganisaties in Atjeh hebben gelanceerd. Burenhulp is een hoog goed in Atjeh. Mensen zijn gewend om de handen uit de mouwen te steken voor het algemene belang. 'Gotong-royong' heet dat, wederzijdse hulp. Said, Sudirman en Insafuddin hielpen dagenlang lijken te ruimen zonder daarvoor ook maar een cent te beuren. 'Dat hoef je nu niet meer te proberen', meent Risma.
Alle lokale activisten klagen erover. Sinds de introductie van het geld-voor-werkprogramma willen de getroffen dorpsbewoners niets meer voor niks doen. De term gotong royong is verworden tot synoniem voor werk-voor-geld, valt me op. 'Mensen hebben cash geld nodig', argumenteren buitenlandse hulpverleners. Geld maakt zelfstandig en stimuleert eigen initiatief en ondernemerschap.
Het programma is bedoeld de afhankelijkheid van voedselhulp te reduceren en mensen te activeren. Voor een dagloon van vier euro willen dorpelingen wel puinruimen, hun kampong schoonvegen, hun veld ploegen of hun huis bouwen.
'Maar het is doorgeschoten', constateert mensenrechtenactiviste Farida uit Sigli, waar ze met vluchtelingen werkt. 'Ze willen zelfs geld voor het schoonmaken van de gemeenschappelijke toiletten.' Farida ergert zich blauw aan die buitenlandse clubs die geld rondstrooien onder het mom van 'geld voor werk'. Sommigen controleren niet eens of mensen wel echt gewerkt hebben. Anderen dicteren wat de dorpsbewoners moeten doen. 'Laat de mensen zelf beslissen wat er gedaan moet worden, maak samen een plan en spreek een tijdslimiet af, dan werkt die aanpak.'
Hilde Janssen
Onze Wereld - november 2005
|