TROOSTMEISJES
|
|
Artikel: De schaamte blijftze
‘Troostmeisjes’ worden ze genoemd. De verhullende term kan de pijn niet wegnemen. Het taboe is hardnekkig, ook na vijfenzestig jaar.
De tachtigjarige vrouw tegenover mij glimlacht verontschuldigend. We zitten op het grasveld van een uitgestorven hotel aan de voet van een vulkaan op Midden-Java. Haar ogen schieten schichtig heen en weer, ze wil het liefst verdwijnen en verstopt haar hoofd in mijn armen. Ze was nog een meisje, pas dertien jaar, toen ze tijdens de Tweede Wereldoorlog door Japanse soldaten als dwangarbeidster regelmatig seksueel werd misbruikt in de kazerne in haar dorp. Ze kan het woord verkrachting nauwelijks over haar lippen krijgen. De herinnering is te pijnlijk.
Wat doe ik de vrouwen aan door het oorlogsverleden op te rakelen dat ze al decennialang proberen te vergeten? Waarom? Die vragen schieten regelmatig door mijn hoofd sinds ik in 2007 samen met fotograaf Jan Banning besloot de levensverhalen van voormalige troostmeisjes in Indonesië in woord en beeld vast te leggen. Schaamte, stigmatisering en schuldgevoel hebben de vrouwen de mond gesnoerd. Terwijl zij nog steeds kampen met de gevolgen, gaan de Japanse daders vrijuit gaan. Zoveel leed mag niet zomaar worden weggestopt, De vrouwen verdienen een plaatst in de geschiedenis.
In de Nederlandse oorlogsgeschiedenis over het toenmalige Nederlands-Indie zijn de vijftig miljoen ‘inlanders’ slechts figuranten. Ook de Indonesische geschiedenisboeken besteden nauwelijks aandacht aan de slachtoffers van de Japanse bezetting. Dat werd ons in 2002 al duidelijk toen Banning voormalige dwangarbeiders van de Birma- en Pakanbaroespoorlijn portretteerde voor zijn boek ‘Sporen van Oorlog’. De lotgevallen van miljoenen romusha’s zijn doodgezwegen. De Indonesische troostmeisjes vergaat het niet anders, blijkt in 2007 als het onderwerp ineens weer wereldnieuws is. De nationale kranten beschrijven uitgebreid de lotgevallen van de naar schatting 200.000 voornamelijk Koreaanse en Chinese vrouwen die door het Japanse leger tot prostitutie zijn gedwongen. Over de 20.000 lotgenoten uit eigen land wordt nauwelijks een woord gerept. Het is het offer dat ze moeten brengen voor de onafhankelijkheid, zo hield de Indonesisch eerste president Soekarno na de oorlog het volk voor. De Japanse bezetter is immers ook de bevrijder die de natie heeft verlost van het Nederlandse koloniale bestuur. En dat blijft zo.‘Jullie moeten niet met je zonde te koop lopen,’ krijgen de Indonesische troostmeisjes in de jaren negentig van de regering te horen wanneer ze eindelijk hun stem laten horen, aangemoedigd door de belofte van financiële genoegdoening. Het geld van het Japanse Asian Women Fund verdwijnt in de overheidskas, in een bouwfonds voor bejaardenhuizen.
De frustratie over de uitblijvende boetegelden hakt er diep in, realiseren we ons telkens weer terwijl we kriskras door de archipel reizen, De vrouwen zijn kopschuw geworden. De netwerken van de belangenorganisaties die duizenden voormalige troostmeisjes op Java, Sumatra en andere eilanden registreerden, zijn doodgebloed. Contacten zijn verwaterd, documenten weggegooid of aangevreten door termieten. En als ik na veel speuren eindelijk een paar regionale contactpersonen heb weten op te sporen, blijkt soms dat ze geld willen zien omdat ze de vrouwen niet meer onder ogen durven te komen. Velen hebben geen boodschap aan het feit dat wij de geschiedenis willen optekenen. Een enkeling is meteen razend enthousiast, andere contactpersonen laten zich overtuigen. Voor de vrouwen geldt hetzelfde. Ze hebben vaak geen behoefte om hun oorlogsverleden op te rakelen en proberen het nog steeds verborgen te houden voor hun familie en dorpsgenoten. De zoektocht is zeer tijdrovend en regelmatig frustrerend. Soms zijn we dagen onderweg om een of twee vrouwen te ontmoeten, maar elk vertrouwelijk gesprek en elke open blik is een beloning. Uiteindelijk hebben we in een tijdsbestek van twee jaar op Java, Sumatra, Kalimantan en de Molukken zo’n vijftig vrouwen mogen ïnterviewen en portretteren. Vaak weten hun kinderen en buren dat ze een ‘Japans afdankertje’ zijn, maar kennen ze niet de details, omdat beide partijen het te pijnlijk en te genant om er over te praten. Tegenover buitenstaanders zoals wij gaat hen dat soms beter af. Maar dan wel bij voorkeur in een hotel. Want de schaamte blijft, ook ruim zestig jaar later.
Voor de Japanse bezetter was het troostmeisjessysteem een pragmatische maatregel: gecontroleerde seks gold als een probaat middel tegen geslachtsziekten en grootschalige verkrachtingen. De geïnterviewde en geportretteerde vrouwen vertellen een heel ander verhaal. De legerbordelen waren niet bepaald effectief om de militaire discipline te handhaven. Veel vrouwen waren nog minderjarig, soms pas elf, twaalf jaar. Ze werden onder dwang of met valse beloften van straat gerukt, thuis opgepakt of via dorpshoofden opgetrommeld om vervolgens systematisch verkracht te worden in legerbordelen, maar ook in fabrieksloodsen, tentenkampen en treinstellen.
Voor de meeste vrouwen is de oorlog nooit opgehouden, hoe zeer ze ook hun best hebben gedaan de sporen van het verleden te wissen. Sommigen hebben de vernederingen en de pijn diep weggestopt. Anderen worden er bijna dagelijks mee geconfronteerd: door hun kinderloosheid, de mislukte huwelijken, de armoede. Ze doorbreken het stilzwijgen, omdat ze genoegdoening eisen en het beloofde smartengeld. Maar ze willen dat ook wij hun geschiedenis optekenen, opdat nieuwe generaties vrouwen niet opnieuw het slachtoffer worden van seksueel geweld.
Hilde Janssen
NRC magazine - april 2010
|